maandag 30 april 2012

Schuldenvrij is lang niet altijd haalbaar


Op 1 juli 2012 treedt de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking. Gemeenten zijn nu al druk bezig om nieuw beleid op te stellen. Niet iedereen hoeft meer aan een schuldenvrije toekomst geholpen. De nieuwe inzet is gericht op het hoogst haalbare. 


Lange tijd was de inzet van de schuldhulpverlening er op gericht om elke schuldenaar die om hulp vroeg aan een schuldenvrije toekomst te helpen. Het belangrijkste instrument daarvoor was de schuldregeling. Dit is een driejarige regeling die eindigt met een schone lei. Gedurende deze periode moet de schuldenaar rondkomen van een bedrag onder de bijstandsnorm. Het succesvol volbrengen van de schuldregeling vereist intrinsieke motivatie en voldoende budgetvaardigheden. Er is geen of nauwelijks geld om een verjaardag te vieren of uit te gaan. Wie niet over voldoende motivatie en vaardigheden beschikt, haalt zelden de eindstreep.


Schuldenvrij is lang niet altijd haalbaar


De hoge ambitie om iedereen uit de schulden te helpen, had in de praktijk een aantal keerzijden. In de eerste plaats wekten schuldhulpverlenende organisaties bij zowel schuldenaren, ketenpartners als crediteuren verwachtingen die te vaak niet werden waargemaakt. In de tweede plaats werd er veel tijd (en geld) besteed aan dossiers waarvoor een intensievere analyse in de intakefase had kunnen voorkomen dat er een traject zou zijn opgesteld. Er was sprake van te vermijden verspilling. Een derde keerzijde is dat er een substantiële groep uitviel voor wie een schuldenvrije toekomst te hoog gegrepen was, maar voor wie schuldhulpverlening met een andere focus wel het nodige had kunnen betekenen.
Het besef van deze keerzijden in combinatie met noodzakelijke bezuinigingen op de uitvoering, maakte de tijd rijp voor een paradigmashift zoals die momenteel gaande is. In plaats van ‘iedereen schuldenvrij’ is het voornaamste doel van schuldhulpverlening geworden om huishoudens ‘financiële stabiliteit’ te bieden. Deze transitie heeft grote consequenties voor de schuldhulpverleners. Zij moeten gaan inschatten wat het hoogst haalbare is (doel) en op welke wijze dat bereikt kan worden (middel). Dit is een heel andere positie dan voorheen, waarbij sprake was van een vrij uniform werkproces met enkele keuzen (wel of geen budgetbeheer, wel of geen budgetcoaching).


De nadruk komt op gedrag te liggen


Door deze kanteling van de uitvoering komt de nadruk op gedrag te liggen; dat speelt immers een belangrijke rol bij het ontstaan van schulden. Zelfs als iemand door pech in het leven in de schulden raakt, is gedrag cruciaal voor de oplossing. Diverse onderzoeken wijzen uit dat er een nauwe verwevenheid is tussen het hebben van schulden en andere problematiek (verzuim op werk of school, langdurige uitkeringsafhankelijkheid, criminaliteit). Voor ruim de helft van de schuldenaren die een beroep doet op de schuldhulpverlening geldt dat zij op het moment van de aanmelding al bij andere hulpverleners bekend zijn. Vaak staat hun andere problematiek (GGZ, verslaving, psycho-sociaal, verstandelijke beperking) een snelle of duurzame oplossing van de financiële problematiek in de weg.
Het nieuwe beleid vereist een overgang van proces- naar resultaatgericht werken. Dit vraagt onder meer een intakefase waarin een screening plaatsvindt om het hoogst haalbare in te schatten. Zo’n screening wordt bijvoorbeeld ontwikkeld door De Hogeschool Utrecht en Regioplan (met een vragenlijst en een aantal vaardigheidstoetsen).
Een schuldenaar kan behalve sociaal en financieel onhandig ook gedemotiveerd, beschaamd en onzeker zijn. De vraag is telkens welke hulp iemand nodig heeft: budgetbeheer of de morele en praktische steun van een vrijwilliger? En welke benaderingswijze past daarbij? Na de screening volgt een gericht intakegesprek over een passend plan van aanpak.
Screening biedt kansen voor een op maat toegesneden aanpak, maar tegelijkertijd ontstaat ook het risico van willekeur. In de huidige situatie werken schuldhulpverleners vaak op basis van professionele intuïtie. Vooralsnog ontbreekt het ons aan (wetenschappelijke) kennis over de effectiviteit van onze interventies (wat werkt in welke situatie voor welke klant en waarom?). Om willekeur te voorkomen en de vruchten te plukken van de nieuwe werkwijze moeten schuldhulpverleners worden ondersteund om naast een overgang van proces- naar resultaatgericht werken ook een overgang te maken van intuïtief werken naar kennisgestuurd, methodisch werken.


De nieuwe manier van werken stelt eisen aan de schuldhulpverlener


Om effectief te kunnen werken met het screeningsinstrument is het noodzakelijk dat schuldhulpverleners kennis hebben van zelfsturing en van de psychologie van de schuldenaar. Ook is het van belang dat zij beschikken over de communicatietechnieken en –stijlen die nodig zijn om schuldenaren te motiveren, activeren en stimuleren.
Heel concreet betekent dit dat schuldhulpverleners het verhaal van de klant goed moeten kennen en dat zij de verhouding tussen feitelijk gedrag en vage voornemens bij klanten alsmede de voorspellende waarde van feitelijk gedrag op juiste waarde weten te schatten. Ook behoren schuldhulpverleners inzicht te verkrijgen in de contra-indicaties voor het bereiken van financieel stabiel gedrag. Verder dienen zij te weten wat iemand minimaal moet kunnen en moeten ze situaties leren onderscheiden waarin verschillende interventies nuttig zijn.
Ook moeten de schuldhulpverleners beschikken over verschillende communicatiestijlen, en die afhankelijk van de situatie kunne inzetten. Dit vraagt in ieder geval om drie blokken vaardigheden. Zij moeten motiverende gespreksvoering kunnen toepassen. Daarnaast moeten zij oplossingsgericht coachen. Het uitgangspunt daarbij is dat het glas halfvol is. Bij elke schuldenaar wordt er gezocht naar oplossingen die aansluiten bij diens motivatie, vaardigheden en schuldenpakket. Deze vaardigheden kunnen zij alleen effectief toepassen in het contact met schuldenaren als zij in houding en gedrag zelf uitdragen wat ‘de theorie’ zegt.


Ook het management is aan zet


De inzet van het screeningsinstrument, de toepassing van aannemelijk werkzame interventies en gebruik van de juiste communicatiestijlen zijn geen garantie voor een effectieve uitvoering. Daarvoor moet aan twee cruciale randvoorwaarden worden voldaan. De eerste is dat allen binnen de schuldhulpverlening ervan overtuigd zijn dat de ingeslagen weg de juiste is en dat de inzichten die daaraan ten grondslag liggen ‘kloppen’. Iedereen, van uitvoerder tot manager, moet de gedeelde overtuiging in houding en gedrag uitdragen (voorbeeldgedrag over en weer). Gebeurt dat niet, dan zal bijvoorbeeld de inzet van het screeningsinstrument niet tot de beoogde maximale zelfredzaamheid bij schuldenaren leiden. De tweede randvoorwaarde is dat het (midden)management schuldhulpverleners op een andere manier gaat (aan)sturen. In plaats van op processtappen en ingevulde schermen, zal er op resultaat gestuurd moeten gaan worden. Dat vergt ook op dat niveau een behoorlijke omslag.


Dr. Nadja Jungmann is lector Schulden en Incasso aan de Hogeschool Utrecht en tevens organisatieadviseur bij Social Force